Joop v Buuren

 

 

                              Onlangs kwam ik, tijdens het surfen op het net, op deze site terecht, waar ik met veel plezier en interesse de leuke

                              (jeugd)herinneringen van mensen las, die over hun woonomstandigheden en belevenissen uit hun buurtje in Oud-West schreven.

                              Feitelijke aanleiding tot het schrijven van mijn stukje – wat achteraf bekeken een “stuk” werd, was, dat ik halverwege deze site o.a.

                              ook een oude zwart/wit foto tegenkwam met als bijschrift:

 

                                                                                                

 

                              “Foto vanuit de Willem Schoutenstraat/1920 – Onderdoorgang van de Orteliuskade/Orteliusstraat (?) met uitzicht op waarschijnlijk een stuk

                              land van Dirk van den Broek?”.

                                                                      

                              Ik weet namelijk, haast met zekerheid, het antwoord te geven op de twee vraagtekens in dit bijschrift. 

                              Bij het zien van deze foto kwamen onmiddellijk de bijbehorende beelden uit mijn grijze massa naar boven borrelen, van jeugdherinneringen

                              die zich grotendeels in de oorlogsjaren afspeelden en die een tamelijk diepe impact in mijn latere leven heeft gehad.

                              Het is de buurt waar ik als jongen de meeste én mooiste jaren - ondanks of misschien wel dankzij de oorlog - van mijn jeugd heb doorgebracht.

                              Vanaf mijn geboorte tot aan mijn trouwdag, in 1959, heb ik er met mijn ouders en oudere zusje gewoond.

 

                                                                                 

                                                                      

 

                                                                                   Joop is geboren op de Hoofdweg op de foto aan de linkerkant,

                                                                         Het is dat stuk Hoofdweg vanaf het Mercatorplein naar de Jan v Galenstraat

 

 

                                                                               

 

                                                                                                                        Hoofdweg kijkje onderdoor

 

                                                                      

 

                                  Eerst iets over de buurt zelf, door mij beschreven louter voor zover ik mij mijn buurt nog kan herinneren.

                                  Waarschijnlijk komt het meeste voor de oudere lezer wel bekend voor, maar het is natuurlijk heel goed mogelijk, dat een beschreven

                                 situatie hier en daar iets anders in uw geheugen staat gegrift.

                                 Maar hoe dan ook, het was voor mij een enorm plezierig karweitje, omdat ik mijzelf in mijn geest weer een paar uurtjes zag lopen in mijn korte

                                 broek, met wollen meidenkousen tot aan mijn kruis, dan wel in mijn vele malen opgelapte plusfour, een soort pofbroek, waarvan de uiteinden

                                 van de pijpen om je kuiten waren vastgegespt.

                                 Men noemde zo’n broek niet voor niets een                “drollenvanger”!

 

                                                                                                               

 

                                                                     

 

 

                                   Welnu, uw buurtje was ook mijn buurtje, want ik werd hier in1932 aan de oneven zijde van de Hoofdweg geboren, op dat stukje

                                   Hoofdweg, dat gelegen is tussen het Mercatorplein en de Jan van Galenstraat.

                                   Het Mercatorplein was, vóór de oorlog, werkelijk een prachtig ingericht plein, alwaar ook de tramlijnen 7 en 13, op dezelfde plek als

                                   nu, hun eindpunt hadden.

                                   In het midden was een fraai plantsoen aangelegd waar, op speelse wijze en meer voor de sier, een paar paadjes doorheen liepen, geplaveid

                                   met prachtige flagstone tegels. 

                                   (Een grote en zware massieve, diep rood gekleurde en grillig gevormde natuursteen.)

                                   In het midden was een heuse, spuitende, fontein, omringd door grote lindebomen.

                                   Op de twee tegenover gestelde hoeken van het plein stonden glazen krantenkioskjes en ooit heeft er zelfs nog een muziektent gestaan.

                                   (Toen de oorlog net was afgelopen en alles op het plein totaal verwoest en verloederd was en ook de prachtige bomen in de kachel verdwenen

                                   waren, heb ik, met een paar vriendjes, stiekem en stuk voor stuk, de resten van een aantal  flagstones in veiligheid gebracht door de mooist

                                   overgebleven stukken steen op mijn autoped te laden en naar huis te brengen. 

                                   Tot groot genoegen van mijn vader!

                                    Want daar hebben de stenen nog tientallen jaren als betegeling in onze tuin gediend.)

 

                                    Schuin aan de overkant van onze woning, was kapper Herwaarden met zijn gezin gevestigd.

                                   Hij had zijn woning, aan de straatzijde, als herenkapsalon ingericht.

                                   Naast de kleine salon, naar de hoek toe, zat een rijwielzaak en pal op de hoek Hoofdweg/Mercatorplein zat (en zit) Cafe-Restaurant Fred Looyen.

 

 

                                  Ik zat oorspronkelijk, in de Jan Mayenstraat, op de Jan Mayenschool, maar doordat de scholen in de oorlog telkens, met een tussentijd soms

                                  van slechts enkele weken, door de Duitse bezetter gevorderd werden voor legering van soldaten, heb ik tengevolge van de vele achtereenvolgende

                                  verhuizingen van de school, op praktisch alle lagere scholen van Oud-West gezeten.

 

                                                                      

                                 Zelfs op het toen pas gereed gekomen, met veel raam- en glaswerk opgetrokken, “witte schooltje” in de wijk “Nieuw-West”.

                                 De toevoeging “witte” had overigens niets te maken met de huidskleur van de kinderen die het bezochten (gekleurde mensen waren trouwens in

                                 ons land toen nog vrij zeldzaam) maar werd zo genoemd omdat het aan de buitenkant fel wit geschilderd was.

                                 Ik ging daar graag naar school, omdat binnen alles nieuw was en het rook er zo lekker naar vers hout en verf.

 

                                 Met de bouw van Nieuw-West werd halverwege de jaren 30 begonnen.

                                 Het wijkje strekte zich uit vanaf de Erasmusgracht in de richting van de Admiraal de Ruyterweg, tot waar nu ongeveer de Bos en Lommerbuurt is.

                                 De eerste woningen werden grotendeels omstreeks eind dertiger jaren opgeleverd en door nieuwe bewoners betrokken.

                                 De Erasmusgracht zelf was, gezien vanaf de brug op de Hoofdweg, eigenlijk meer een verbrede sloot met aan beide zijden rietkragen, waar

                                 wij als jongen menig hengeltje hebben uitgegooid. 

 

              

 

                                        

 

                                 Tot omstreeks het begin van de vijftiger jaren, toen de eerste palen werden geslagen voor de aanleg en bouw van de Westelijke Tuiinsteden,

                                 lag - tussen de Erasmusgracht en de Haarlemmerweg - een enorm stuk braakliggend terrein.

 

                                 Het onbebouwde stuk land werd doorsneden door een lang en zwaar dijklichaam, dat liep vanaf Schiphol (?) tot aan de Haarlemmerweg, ongeveer

                                 daar waar destijds ook de wit-stenen Coca-Cola fabriek bij Sloterdijk stond.

 

                                                                                                                     

                                 Daar kreeg je, als je soms alleen of met een vriendje was, wel eens een flesje coca-cola van de fabrieksmensen, als zij buiten in het zonnetje zaten te

                                 schaften.

                                 Het was mijn eerste kennismaking met dat lekkere vocht.

                                Genoemd dijklichaam was al in de 19e eeuw voor een groot deel aangelegd, waarop  voor de toekomst een Ringspoorlijn rondom Amsterdam was gepland.

                                (Op delen daarvan rijdt nu al jaren de trein en metro vanaf Schiphol tot Sloterdijk v.v.)

 

                                Aan het eind van de Hoofdweg, bij de Erasmusbrug, veranderde de Hoofdweg van naam (die mij ontschoten is) en ging over in een smalle, in het open

                                zand aangelegde rijweg met aan de linkerkant een trottoir en een fietspad (?).

                                Deze doorgaande rijweg was, evenals de Hoofdweg, met zware basaltkeien (de z.g. “kinderhoofdjes”) bestraat en liep, langs het Bos en Lommerplein,

                                tot aan de Haarlemmerweg.

 

                                Een paar honderd meter vanaf de brug liep er, haaks op deze rijweg, een smal, met mos en onkruid begroeid klinkerweggetje van misschien zo’n honderd

                                meter lengte, richting dijk, alwaar dit verlaten stukje weg doodliep.

                                Aan weerzijden ervan stonden hier en daar nog wat hoge bomen.

                                Aan het begin stond een paal waaraan een officieel bordje was getimmerd met de voor dit armetierige stukje klinkerweg wat overdreven

                                benaming: “Meerlaan.

                                Aan de ene kant van de “laan” stonden een aantal houten tuinhuisjes van de volkstuinders die daar hun groenten en bloemen verbouwden en aan de

                                andere kant stond slechts een wat eenzaam, maar niet verlaten, monumentaal (kazerne) gebouw waarnaast een groot aantal paardenstallen waren gebouwd.

                                In het gebouw was de bereden marechaussee ondergebracht, waar wij als jongens natuurlijk graag rond scharrelden.

                                Vooral waren wij er niet weg te slaan als de ruiters  bezig waren om hun paarden vertrouwd te maken met de geluiden van zware knallen tijdens

                                het beoefenen van charges voor het geval  er zou moeten worden opgetreden bij openbare ordeverstoringen.

                                Als we niet al te veel in de weg liepen, mochten we binnen het ijzeren hekwerk komen en soms mochten we zelfs helpen de paardenstallen uit te mesten.

                                Een erebaan!

 

                               Ik heb overigens nooit iets over het bestaan, noch de reden of het nut van het voortbestaan van dit stukje weg gelezen, dat waarschijnlijk ooit deel heeft

                               uitgemaakt van een grotere, “echte laan”.

                               Mogelijk moest  het imposante kazernegebouw, dat daar  langs de kant stond, voor de ondergang behoed  worden?

 

                               Omdat het onbebouwde stuk zand/grasland, door ons “het  land” genoemd, op nog geen 10 minuten lopen van ons huis lag, sprak het dus als vanzelf, dat

                               wij er, als er weer eens geen school was (en dat gebeurde op den duur bijna dagelijks), te vinden waren

                               Je kon er van alles uithalen, vooral toen er gedurende de oorlog door z.g. “bunkerbouwers” (bouwvakkers in dienst van voor de Duitsers werkende aannemers)

                               nog betonnen bunkers in het dijklichaam werden gebouwd.

                               Zeker voor jongens, meisjes zag je er niet of nauwelijks, was dit het ultieme speelterrein.

 

                               We stookten er fikkies en piepten er aardappels in de hete as; schepten er diepe kuilen, om onder de ouwe doek, die je van thuis had meegekregen, lekker

                               met elkaar je, zwart verbrande, piepertje te eten; hielden er gevechten (die soms stevig uit de hand konden lopen) van straat tegen straat tegen de jongens

                               die er woonden; haalden er (veel) kattenkwaad uit of speelden er soldaatje naar het voorbeeld van de Duitse soldaten, die daar wekelijks hun schietoefeningen

                               hielden met hun imponerende wapens en ratelende mitrailleurs en waar “de dijk” als kogelvanger diende.

                               Na afloop hielpen wij ze met het bijeen zoeken van de lege hulzen, wat nog wel eens een stuk kuch, (dat droge, harde en zurige Duitse, bruine brood)

                               en heel soms wel eens een stukje chocola opleverde.

 

 

                               Vond je een scherpe patroon, dan duwde je die stiekem met de puntige kogel in het zand, om ‘m later – als de troep was afgemarcheerd – weer op te zoeken

                               en ‘m mee naar huis te nemen om um bij je verzameling ander oorlogstuig te bewaren.

 

                                                                                                                     

 

                               Of je ruilde ‘m  met je vrienden voor een mooie granaatscherf, die je ’s morgens, na de hele buurt te hebben afgezocht, vaak op straat kon vinden als er

                               ’s nachts met granaatvuur van het luchtdoelgeschut uit onze buurt, op overvliegende Engelse bommenwerpers werd geschoten op weg naar hun doelen

                               in Duitsland.

                               Het zou te ver voeren om hier te beschrijven wat wij in die oorlogsjaren niet alleen op dat stuk land maar óók op straat hebben uitgespookt.

                               Vooral ook nadat de Duitsers op Dolle Dinsdag, 5 september 1944, in grote haast waren vertrokken met medenemen van het 4-loops luchtdoelgeschut

                               (Flak) en het zware zoeklicht, die beiden praktisch naast elkaar, pal over de brug van de Erasmusgracht, stonden opgesteld.

                               We waren er als de kippen bij als we het geluk hadden, als de soldaten aan het oefenen waren met het geschut en/of het zoeklicht.

                               In  het algemeen konden wij het wel aardig vinden met de soldaten, die hen wellicht aan hun kinderen thuis deden denken, maar toch speelde het in je

                               achterhoofd, zo jong als wij waren, dat het toch onze vijand was, maar dat nam je voor lief, zeker als er een stuk chocola door hen werd uitgedeeld.

                               Omdat dat stukje afgeschermd terrein, waarop dat oorlogstuig stond opgesteld, streng bewaakt en streng verboden gebied was, wisten zelfs wij niet, dat

                               zich onder die camouflagenetten, loopgraven bevonden die tientallen munitiekisten vol met 88 mm granaten bevatten die bestemd waren voor het geschut.

                               Tijdens  hun vlucht, op die bewuste  Dinsdag, hadden de Duitsers kennelijk geen kans meer gezien om ook deze kisten met explosieve inhoud mee te nemen.

                               Nadat we dat eenmaal ontdekt hadden, begonnen toen onze levensgevaarlijke spelletjes en experimenten met dit spannende, maar dodelijke wapentuig.

                               Maar dat is een verhaal apart……..

 

                              Omstreeks 1950 werd het gebied bouwrijp gemaakt en werden de eerste palen geslagen voor de bouw van de Westelijke Tuinsteden.

                              In 1966 kwam hier op “ons”  geliefde speelterrein, de Coentunnel tot stand en lag er al een groot deel  van het A10 tracé.

 

                              Mocht u nog steeds geïnteresseerd zijn in mijn vertelsel, dan wil ik verderop, via een lange omweg, terugkomen op de zwart/wit foto waarmee

                              ik mijn uit de hand gelopen verhaaltje was begonnen.

 

                              Welnu, de bebouwing van Amsterdam Oud-West werd destijds begrensd door de Orteliuskade.

                               Ver daar achter lag de in1852 drooggemalen Haarlemmermeerpolder, die zich uitstrekte tot aan Zwanenburg, naar ik meen.

                               Langs de gehele Orteliuskade, was, ter afzetting van dit, enkele meters  beneden het straatniveau gelegen (Sloter)poldergebied, een zwaar ijzeren

                               hek geplaatst, dat liep vanaf de Jan van Galenstraat tot aan de Postjesweg.

                               De Jan Evertsenstraat en de Jan van Galenstraat eindigden hier dan ook op de Orteliuskade.

 

 

                             Op de voorgrond van de bewuste zwart/wit foto, die volgens mij inderdaad is genomen vanuit de Willem Schoutenstraat en via de onderdoorgang in de

                             Orteliustraat uitzicht biedt op dit poldergebied, is op de voorgrond duidelijk een deel van dat ijzeren afscheidingshek te zien, als ook de teeltbedden

                             waar, op de vruchtbare polderklei, de beroepstuinders hun vele soorten groenten voor de handel verbouwden.

                             Middels de vele slootjes, die het tuinders gebied in percelen verdeelden, voeren de zwaar met kisten opgeladen pramen met hun puffende motortjes

                             dagelijks, via de verderop gelegen brede Ringvaart, naar de Kostverlorenvaart, om dan hun handel uit te laden bij de “Markthallen”,

 

                             de bekende groenteveiling in de Jan van Galenstraat.                   

 

 

 

                                   

 

                                                    foto,s  Orteliuskade / Willem Schoutenstraat en  bij de Middelandstraat en het Augustinusklooster

              

                                                                        

                            

 

                             Alhoewel in de oorlog groente, op een enkele uitzondering na, nooit op de bon is geweest, werd het echter wel steeds moeilijker om nog groente

                             bij de groenteboer te verkrijgen, om over aardappels maar te zwijgen.

                             Wat was dus niet makkelijker dan je groente rechtstreeks bij de tuinders in de polder te kopen?

                             Op den duur bezochten hele volksstammen de tuinderijen en vertrapten daarbij, al dan niet opzettelijk, niet alleen de aanplant, maar werden vaak

                             ook de grote glazen kweekkassen aan diggelen geschopt als er weer eens een hooglopende heibel was ontstaan tussen de kopers onderling, dan wel met

                             de tuinders zelf .

                             Het lag voor de hand, dat er een eind aan gemaakt moest worden, vooral ook omdat door deze, illegale, handel de groenten aan de distributie systeem

                             werd onttrokken.

                             Het duurde dan ook niet lang of de Duitse autoriteiten voerden strenge maatregelen in, terwijl ook de zogenaamde “karabijn-brigade” werd ingeschakeld

                             om orde op zaken te stellen.

                             Het tuinderijencomplex werd, voor mensen die daar hun werk niet hadden, streng verboden gebied.

                             De karabijn-brigade was een door de burgerbevolking, zeer gehate, met de Duitsers meewerkende, politie-organisatie, die bestond uit jonge, veelal “foute”,

                             mannen die onder streng militaire Duitse tucht en discipline hun opleiding hadden gekregen in Schalkhaar (Overijssel).

                             Zij ontleenden hun naam aan hun bewapening, een geweer met ingekorte loop, die zij meestal stoer en wellicht ook ter nodige zelfbescherming, altijd

                             over hun schouder bij zich droegen.

                             In het begin waren er nog wel mensen die de moed hadden om een kans te wagen om, ondanks de met dood en verderf dreigende waarschuwingen

                             op de geplaatste borden, het streng bewaakte tuindercomplex te betreden.

                             Aanvankelijk werd er nog - met waarschuwingsschoten - gesommeerd om het verboden gebied te verlaten, maar het duurde niet lang of er werd

                             door “die vuile landverraaiers” gericht op de “plunderaars” (zoals ze door de Duitse bezetter werden betiteld) geschoten, waardoor er

                             gewonden, of soms erger, doden vielen.

                             Vreemd, maar ik zie die gehate kerels in hun rijbroeken en zwarte laarzen nog voor me.

 

 

 

                            Voor zover u nog geïnteresseerd bent, wil ik u nog een detail van de foto verklappen.  

                            Welnu, op de foto  staat op de achtergrond, behalve de teeltbedden van de tuinders, ook een boerderij.

                            Het is voor mij vrijwel zeker, dat deze boerderij op het stuk land staat van Dirk van den Broek Sr.

                            (Dat is dus niet de “oprichter” van het bekende winkelketen.)

                            Boer Dirk runde er zijn veebedrijf, d.w.z. er liepen, vooral in de laatste oorlogsjaren, nog slechts enkele koeien en schapen en wat klein vee rond.

                            Door grote schaarste – het zal halverwege 1944 geweest zijn - ontstond er een nijpend voedseltekort, niet alleen voor de bevolking maar ook voor het vee.

                            Daar werd, met boeren slimheid, door boer  Dirk Sr. handig op ingespeeld.

                            Tegen inlevering van schillen en/of groenteafval – naar ik dacht met een gewicht van 20 kilo,  ’t kan minder, maar ook meer  geweest zijn 

                            kon men èèn liter melk bij de boerderij krijgen. Vers van de koe!

                            Toen men daar eenmaal lucht van kreeg, trok men in grote getalen naar de boerderij.

                            Er stonden voornamelijk vrouwen - mannen waren een zeldzaam verschijnsel op straat geworden - met hun zak schillen en een pannetje, vaak

                            ook nog  met hun (kleine) kinderen, in lange rijen, tot over hun enkels in de modderige brei, op het erfpad , wachtend op hun beurt voor het fel

                            begeerde litertje (tapte)melk.

                            Weer of geen weer.

                            Omdat er eind 1944 door de barre leefomstandigheden niet of nauwelijks nog naar school werd gegaan, ging ik op 12, 13 jarige leeftijd, soms een

                            paar keer per week, met mijn autopet (zonder banden) op pad om gewapend met een jute zak, de buurt af om het schaarse etensafval bij de

                            buurtbewoners te vergaren.

                            De schillenman was immers al maanden uit beeld.

                            Waarschijnlijk was zijn magere knol door de Duitsers ingepikt of wellicht was het beest door de boer zelf geslacht.

                            Bij de meeste mensen leverde mijn rondgang niks op, maar zo hier en daar had ik succes en kreeg ik, al was het mondjesmaat, een mandje

                            of schaaltje met wat afval in mijn handen gedrukt.

                            Aanvankelijk klopte ik óók bij de mensen aan, die op de derde verdieping woonden, maar al gauw moest ik mijn “werkterrein”  naar een paar

                            verdiepingen lager verleggen, al ging dat wel ten koste van mijn “omzet”.

                            Ik kon, op een bijkans lege maag, de inspanning van het trappen lopen niet langer volhouden.

                            Als ik het benodigde gewicht in een week, of vaak langer, bij elkaar had gescharreld, toog ik met volle zak op m’n autoped naar de boerderij van Dirk Sr.

                            Kennelijk omdat ik een regelmatige leverancier en nog maar een jochie was, hoefde ik niet meer in de rij te staan en mocht ik zelfs “achterom”.

                            Het was daar, in de stal, dat ik zag hoe de melkbus, waaruit getapt werd, met een emmer warm water werd bijgevuld.

                            Daarom natuurlijk leek het ook alsof de melk nog “vers dampend van de koe” aan de wachtende buiten werd afgeleverd.

                            Om het maar op z’n zachtst te zeggen: de boerenknecht was niet blij met mijn ontdekking en wilde mij, voor nu en later, de verdere toegang tot het erf ontzeggen.

                            Maar na akkoord te zijn gegaan met zijn aanbod, dat ik af en toe een litertje “echte volle melk met room” extra zou krijgen, beloofde ik om

                            tegenover de buitenwacht mijn mond te houden over wat ik gezien had.

                            Beiden hebben we ons woord gehouden. Tot vandaag dus……...

                            Het spreekt vanzelf, dat mijn moeder, ondanks haar zorgelijke trek op haar gezicht als ik weer in de kou met mijn step op stap ging, uitermate

                            verheugd was als ik weer mijn volle melkkokertje, na het “incident” gevuld nu met “echte melk”, thuis bracht.

                            De dikke zoen van haar, gaf me telkens het trotse gevoel, dat ik als jongste van het gezin ook een belangrijke bijdrage leverde om de precaire

                            voedselsituatie thuis wat op te vrolijken.

                            Mijn “ophaaldienst” heb ik maar een paar maanden kunnen volhouden; ik had er de kracht niet meer voor en bovendien hadden de mensen in

                            het geheel geen schillen of wat voor eetbaar afval ook in huis.

 

                            Ik weet niet zeker of de nu, hoogbejaarde, Dirk van den Broek Jr.  een zoon dan wel een neef van voornoemde boer Dirk Sr. was, maar ik weet

                            wel, dat Dirk Jr., in 1942, zijn boter, melk, kaas en aanverwante artikelen winkeltje startte op het Mercatorplein, tezamen met zijn jonge vrouw.

                            Nu nog kan ik beiden tamelijk scherp voor de geest halen, daar, staand achter de toonbank, in hun smetteloos witte stofjassen.

                            En zo jong ik ook was, als ik met mijn moeder in de winkel kwam om wat boodschapjes te doen, dan mocht ik graag kijken naar dat kop

                            kleinere, fragiele en ietsjes opgemaakte vriendelijke gezicht met dat korte en donkere krullende haar.

                            Kortom het leuke vrouwtje van Dirk.

                            (Zeker de bij mij al zeer vroeg ontluikende hormonen van een puber denk ik nu, in de hoop natuurlijk, dat het allemaal nog een beetje klopt wat ik hier beweer.)

 

                            In 1948 breidde Dirk van den Broek de winkel uit, door bijtrekking van twee (?) links en rechts er naast gelegen winkeltjes,  waaronder :

                            “Jantje van Alles” .

                            Een zaakje met een tot op het nerf versleten, houten, krakende vloer, waar zeker meer dan duizend huishoudelijke artikelen werden verkocht

                            van panne sponzen tot petroleum aan toe.

                            De winkel van Dirk van den Broek op het plein, werd verbouwd tot zelfbedieningszaak.

                            Het was de eerste zelfbedieningszaak in Nederland.

 

                           Maar nu is het echt genoeg, ik stop er mee. Ik begon mijn verhaal met Dirk en ik eindig mijn verhaal met Dirk.

                            Terwijl ik feitelijk helemaal niks heb of had met Dirk…………..!

 

                           Tot slot hoop ik, dat de oudere lezers door deze “opfrisbeurt”,  het buurtje uit hun jeugd weer een beetje in beeld zagen komen. Net als ik.

                           Maar zoals gezegd, door mij opgetekend louter en alleen vanuit mijn grijze massa!

 

                            Joop van Buuren

 

                                September 2007